De Coronajaren VI: Sneeuw-21

‘Ik ben zo godsgruwelijk blij met die sneeuw.’
[verbaasd]: ‘Jij? Ik dacht dat je niet van sneeuw hield.’
‘Ik háát sneeuw.’
‘Maar je zei net-?’
‘De eerste dag vind ik het nog wel oké. Even een paar leuke postjes plaatsen op Instagram: prima. Maar daarna ben ik er alweer zo klaar mee. Dan wil ik gewoon weer kunnen fietsen en lopen zonder telkens bijna op m’n bek te gaan.’
‘Ik begrijp het even niet meer.’
‘Je weet toch dat ik sneeuw haat? Altijd al gedaan. Gelukkig wordt het steeds zeldzamer. Thank God for klimaatverandering.’
‘Maar wat zei je dan net?’
‘Dat ik zo blij ben dat mensen het nu al dagen over de sneeuw hebben in plaats van over… dat virus. Man, wat een opluchting.’
‘Heel verfrissend, inderdaad.’
‘Je zou bijna gaan wensen dat die sneeuw nog even blijft liggen, ware het niet dat ik, nou ja, wat ik net dus zei.’
[lachend]: ‘En dat uit jouw mond!’
‘Zo’n ongelofelijke bevrijding na maandenlang opgesloten te hebben gezeten in steeds weer diezelfde conversatie. Groundhog Day is er peanuts bij.’
‘Ja, daar sneeuwde het ook flink.’
‘Het voelt als vakantie. Alsof je ergens bent waar de mensen om je heen een vreemde taal spreken. En daarin komt dat hele woord niet voor.’
‘Noch “vaccinaties”, “besmettingen”, “mutaties”-’
[negeert de opmerking]: ‘Geen sneeuwvrij maar even virusvrij. In gesprekken, dan hè? [wijst] Doe je mondkapje ‘es goed.’
[het mondkapje verschikkend]: ‘Is het je trouwens opgevallen dat een sneeuwvlok qua vorm veel weg heeft van het Corona-virus? Ook met van die kroontjes op de uiteinden. Als je de emoji moet geloven.’
[zuchtend]: ‘De vakantie is kennelijk alweer voorbij…’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is deel 6 in de reeks De Coronajaren.